Origineel
Mi piace spettinato camminare
il capo sulle spalle come un lume
e mi diverto a rischiarare
il vostro autunno senza piume.
Mi piace che mi grandini sul viso
la fitta sassaiola dell’ingiuria,
mi agguanto solo per sentirmi vivo
al guscio della mia capigliatura.
Ed in mente mi torna quello stagno
che le canne e il muschio hanno sommerso
ed i miei che non sanno di avere
un figlio che compone versi;
ma mi vogliono bene come ai campi
alla pelle ed alla pioggia di stagione,
raro sar che chi mi offende
scampi alle punte del forcone.
Poveri genitori contadini,
certo siete invecchiati e ancor temete
il Signore del cielo e gli acquitrini,
genitori che mai non capirete
che oggi il vostro figliolo diventato
il primo tra i poeti del Paese
e ora in scarpe verniciate
e col cilindro in testa egli cammina.
Ma sopravvive in lui la frenesia
di un vecchio mariuolo di campagna
e ad ogni insegna di macelleria
la vacca si inchina sua compagna.
E quando incontra un vetturino
gli torna in mente il suo concio natale
e vorrebbe la coda del ronzino
regger come strascico nuziale.
Voglio bene alla patria
bench afflitta di tronchi rugginosi
m’ caro il grugno sporco dei suini
e i rospi all’ombra sospirosi.
Son malato di infanzia e di ricordi
e di freschi crepuscoli d’Aprile,
sembra quasi che l’acero si curvi
per riscaldarsi e poi dormire.
Dal nido di quell’albero, le uova
per rubare, salivo fino in cima
ma sar la sua chioma sempre nuova
e dura la sua scorza come prima;
e tu mio caro amico vecchio cane,
fioco e cieco ti ha reso la vecchiaia
e giri a coda bassa nel cortile
ignaro delle porte dei granai.
Mi sono cari i miei furti di monello
quando rubavo in casa un po’ di pane
e si mangiava come due fratelli
una briciola l’uomo ed una il cane.
Io non sono cambiato,
il cuore ed i pensieri son gli stessi,
sul tappeto magnifico dei versi
voglio dirvi qualcosa chge vi tocchi.
Buona notte alla falce della luna
s cheta mentre l’aria si fa bruna,
dalla finestra mia voglio gridare
contro il disco della luna.
La notte e` cos tersa,
qui forse anche morire non fa male,
che importa se il mio spirito perverso
e dal mio dorso penzola un fanale.
O Pegaso decrepito e bonario,
il tuo galoppo ora senza scopo,
giunsi come un maestro solitario
e non canto e celebro che i topi.
Dalla mia testa come uva matura
gocciola il folle vino delle chiome,
voglio essere una gialla velatura
gonfia verso un paese senza nome.
Vertaling
Ik loop graag onverzorgd
mijn hoofd over mijn schouders als een lamp
en ik geniet van het verlichten
je veerloze herfst.
Ik heb graag de dikke stenen van belediging
de dikke stenen van belediging,
Ik klamp me alleen vast om me levend te voelen
tot de schelp van mijn haar.
En ik herinner me die vijver
dat het riet en het mos hebben ondergedompeld.
en mijn ouders die niet weten dat ze
een zoon die verzen componeert;
maar mij liefhebben zoals zij de velden liefhebben
Op de huid en de regen van het seizoen,
Zelden zullen zij die mij beledigen
ontsnappen aan de punten van de hooivork.
Arme boeren ouders,
Je bent zeker oud geworden en nog steeds bang
de Heer van de hemel en de moerassen,
ouders die het nooit zullen begrijpen
dat vandaag je zoon werd
de eerste onder de dichters van het land
en nu in gelakte schoenen
en met een hoge hoed op zijn hoofd loopt hij.
Maar hij heeft nog steeds de razernij
van een oude boerenkinkel.
en op elk uithangbord van de slagerij.
de koe buigt als zijn metgezel.
En als hij een koetsier ontmoet
herinnert hij zich zijn geboorteplaats…
en hij zou de staart van de zeurpiet willen
als een bruidstrein.
Ik hou van mijn land.
Een bank vol roestige boomstammen…
Ik hou van de vuile snuit van het zwijn.
en padden zuchtend in de schaduw.
Ik ben ziek van jeugd en herinneringen.
en frisse aprilschemering,
lijkt het bijna alsof de esdoorn doorbuigt.
om zich op te warmen en dan te slapen.
Uit het nest van die boom, de eieren
om te stelen, klom ik naar de top
maar zijn gebladerte zal altijd nieuw zijn
en zijn bast zo hard als voorheen;
en jij, mijn lieve oude hond,
zwak en blind heeft je oud gemaakt.
en je kwispelt met je staart in de tuin
niet op de hoogte van schuurdeuren.
Mijn snotapen zijn me dierbaar.
toen ik wat brood stal uit het huis.
en we aten als twee broers.
een kruimel voor de man en een voor de hond.
Ik ben niet veranderd,
mijn hart en mijn gedachten zijn hetzelfde,
op het prachtige tapijt van verzen.
Ik wil je iets vertellen dat je zal raken.
Goedenacht aan de maansikkel
als de lucht bruin wordt,
vanuit mijn raam wil ik schreeuwen
tegen de maanschijf.
De nacht is zo helder,
Hier doet zelfs sterven misschien geen pijn,
Wat maakt het uit of mijn boze geest
en aan mijn rug bungelt een licht.
O afgeleefde en goedmoedige Pegasus,
Uw galop nu zonder doel,
Ik kom als een eenzame meester
en ik zing en zing alleen over muizen.
Uit mijn hoofd als rijpe druiven
druipt de gekke wijn van het gebladerte,
Ik wil een gele sluier zijn
opgeblazen naar een land zonder naam.