Origineel
Dios mío, estoy llorando el ser que vivo;
me pesa haber tomádote tu pan;
pero este pobre barro pensativo
no es costra fermentada en tu costado:
¡tú no tienes Marías que se van! Dios mío, si tú hubieras sido hombre,
hoy supieras ser Dios;
pero tú, que estuviste siempre bien,
no sientes nada de tu creación.
¡Y el hombre sí te sufre: el Dios es él! Hoy que en mis ojos brujos hay candelas,
como en un condenado,
Dios mío, prenderás todas tus velas,
y jugaremos con el viejo dado.
Tal vez ¡oh jugador! al dar la suerte
del universo todo,
surgirán las ojeras de la Muerte,
como dos ases fúnebres de lodo. Dios míos, y esta noche sorda, obscura,
ya no podrás jugar, porque la Tierra
es un dado roído y ya redondo
a fuerza de rodar a la aventura,
que no puede parar sino en un hueco,
en el hueco de inmensa sepultura.
Vertaling
Mijn God, ik huil het wezen dat ik leef;
Ik heb er spijt van dat ik uw brood heb genomen;
maar deze arme peinzende modder
Het is geen gefermenteerde korst aan jouw kant:
Je hebt Marias niet weg! Mijn God, als je een man was geweest,
vandaag weet je hoe je God moet zijn;
maar jij, die altijd goed was,
je voelt niets van je creatie.
En de mens lijdt u: God is hij! Vandaag zijn er kaarsen in mijn heksenogen,
als in een veroordeelde,
Mijn God, je zult al je kaarsen aansteken,
en we gaan spelen met de oude dobbelstenen.
Misschien oh speler! om geluk te geven
van het hele universum,
donkere kringen van dood zullen ontstaan,
Als twee begrafenissen van modder. Mijn God, en vanavond doof, donker,
je kunt niet meer spelen, omdat de aarde
het is een geknaagde dobbelsteen en het is al rond
door te rollen naar het avontuur,
dat kan alleen stoppen in een gat,
in de holte van een enorme begrafenis.