Origineel
Des murs qui se lézardent,
Un escalier étroit,
Une vieille mansarde
Et me voilà chez moi.
Un lit qui se gondole,
Un’ table de guingois,
Une lampe à pétrole
Et me voilà chez moi
Mais le soir, quand le cafard me pénètre
Et que mon cÅur est par trop malheureux,
J’écarte les rideaux de ma fenêtre
Et j’écarquille les yeux.
{Refrain:}
D’l’autr’ côté d’la rue,
Y a un’ fille,
Y a un’ bell’ fille
Qui a tout c’qu’il lui faut
Et mêm’ le superflu.
D’l’autr’ côté d’la rue,
Elle a d’l’argent, un’ maison, des voitures,
Des draps en soie, des bijoux, des fourrures.
D’l’autr’ côté d’la rue,
Y a un’ fille,
Y a un’ bell’ fille.
Si j’en avais le quart, je n’en d’mand’rais pas plus,
D’l’autr’ côté d’la rue.
Souvent, l’âme chagrine,
Quand je rentre chez moi,
Je vais courbant l’échine,
Il pleut ou il fait froid.
Faut monter sept étages,
Suivre un long corridor.
Je n’ai plus de courage.
Je me couche et je dors
Et le lend’main faut que tout recommence.
J’pars au travail dans le matin glacé,
Alors je m’dis y’en a qui ont trop d’chance
Et les autres pas assez.
D’l’autr’ côté d’la rue,
Y a un’ fill’,
Y a un’ bell’ fille
Pour qui tout’s nos misèr’s
S’ront toujours inconnues.
D’l’autr’ côté d’la rue,
Quand il fait froid, ell’ dans’ des nuits entières,
Quand il fait chaud, ell’ s’en va en croisière.
D’l’autr’ côté d’la rue,
Y a un’ fill’,
Y a un’ bell’ fille.
Vivre un seul jour sa vie, je n’en d’mand’rais pas plus,
D’l’autr’ côté d’la rue.
J’le connaissais à peine,
On s’était vu trois fois
Mais à la fin d’la s’maine
Il est venu chez moi.
Dans ma chambre au septième,
Au bout du corridor,
Il murmura: “Je t’aime”.
Moi j’ai dit: “Je t’adore”.
Il m’a comblée de baisers, de caresses,
Je ne désire plus rien dans ses bras.
Je vois ses yeux tout remplis de tendresse,
Alors je me dis tout bas :
D’l’autr’ côté d’la rue,
Y a un’ fill’,
Y a un’ pauvr’ fille
Qui n’connaît rien d’l’amour,
Ni d’ses joies éperdues.
D’l’autre côté d’la rue,
Ell’ peut garder son monsieur qu’ell’ déteste,
Ses beaux bijoux, tout son luxe et le reste.
D’l’autr’ côté d’la rue,
Y a un’ fill’,
Y a un’ pauvr’ fille
Qui regarde souvent, d’un air triste et perdu,
D’l’autr’ côté d’la rue
Vertaling
Muren die hagedissen zijn,
Een smalle trap,
Een oude garret
Et me voilà chez moi.
Een bed dat opkrult,
Een scheve tafel,
Une lampe à pétrole
Et me voilà chez moi
Maar ’s avonds, als ik me slecht voel
En mijn hart is te ongelukkig,
Ik open de gordijnen van mijn raam
En ik ga mijn ogen van de bal halen.
{Refrain:}
Aan de andere kant van de straat,
Er is een meisje,
Er is een meisje, er is een meisje
Ik moet hier weg, ik moet hier weg
Ik weet niet zeker wat ik ermee moet doen.
Ik moet hier weg, ik moet hier weg
Ik heb geld, ik heb een huis, ik heb auto’s,
Zijden lakens, juwelen, bont.
Aan de andere kant van de straat,
Er is een meisje,
Er is een mooi meisje.
Als ik een kwart van hen had, zou ik niet om meer vragen,
Aan de andere kant van de straat.
Vaak rouwt de ziel,
Als ik naar huis ga,
Ik ga mijn ruggengraat buigen,
Het regent of het is koud.
Je moet zeven trappen op,
Volg een lange gang.
Ik heb geen moed meer.
Ik ga naar bed en slaap
En de volgende dag moet ik weer helemaal opnieuw beginnen.
Ik moet gaan werken in de koude ochtend,
Ik weet niet wat ik moet doen, maar ik weet zeker dat ik het zal doen
Ik weet niet wat ik er aan moet doen.
Ik zal degene zijn die degene zal zijn die degene zal zijn die degene zal zijn
Ik laat je niet in de steek,
Ik weet niet zeker wat ik er aan moet doen.
Ik heb in de business van het maken van geld
Ik laat je niet in de steek.
Ik moet hier weg, ik moet hier weg,
Als het koud is, blijft ze de hele nacht op,
Als het warm is, gaat ze cruisen.
Aan de andere kant van de straat,
Er is een meisje,
Er is een mooi meisje.
Ik heb één dag geleefd, ik weet niet wat ik anders moet zeggen,
Aan de andere kant van de straat.
J’le connaissais à peine,
Ik heb hem drie keer gezien
Mais à la fin d’la s’maine
Hij kwam naar mijn huis.
In mijn kamer op de zevende verdieping,
Aan het einde van de gang,
Hij fluisterde: “Ik hou van je”.
Ik zei: “Ik aanbid je”.
Hij vulde me met kussen, met strelingen,
Ik verlang niets meer in zijn armen.
Ik zie zijn ogen gevuld met tederheid,
Dus ik zeg tegen mezelf:
Ik weet niet wat ik moet doen, maar ik weet het niet zeker,
Er is een meisje,
Er is een arm meisje
Ik weet niet zeker wat ik er aan moet doen,
Ik weet niet zeker wat ik er aan moet doen.
Ik moet hier weg, ik moet hier weg,
Ik weet niet wat ik eraan moet doen, ik weet niet wat ik eraan moet doen,
Haar prachtige juwelen, al haar luxe en de rest.
Aan de andere kant van de straat,
Er is een meisje,
Er is een arm meisje
Ik weet niet wat ik er aan moet doen, ik weet niet wat ik er aan moet doen, ik weet niet wat ik er aan moet doen,
Van de andere kant van de straat